BOEKBESPREKING

Waarom er in de VS meer wapens dan mensen zijn

Een recensie van Scott Gacs boek Born in Blood. Violence and the Making of America door Martijn Lak

Martijn Lak

Wanneer er voor de zoveelste keer kinderen worden doodgeschoten op een school in de Verenigde Staten, klinkt de roep om meer controle, wapenbeheersing of – beter nog – een verbod op wapens. Waar komt deze voorliefde voor wapens vandaan, en waarom is geweld zo’n groot onderdeel van de geschiedenis van de Verenigde Staten en de Amerikaanse samenleving? In Born in Blood. Violence and the Making of America stelt historicus Scott Gac dat de VS feitelijk vanaf haar ontstaan een politieke cultuur van geweld kent, die bovendien door de federale regering bewust werd ingezet. Het boek is verplichte kost voor wie meer wil begrijpen van de geschiedenis van geweld in de Verenigde Staten en hoe deze tot op de dag van vandaag doorwerkt. 

Gac is niet de eerste die hier op wijst, zo verscheen recent nog The United States of War: A Global History of America’s Endless Conflicts, from Columbus to the Islamic State van David Vine. Waar laatstgenoemde een meer mondiale blik heeft, richt Gac zich vooral op de Verenigde Staten zélf, van de Amerikaanse Revolutie tot de zogenaamde Gilded Age van de late negentiende eeuw. Born in Blood gaat daarbij vooral over regeringsgeweld en geweld van individuen en gemeenschappen. Geweld is volgens Gac “a national tradition, one created by an assortment of persons from the Revolution and Civil War to the Gilded Age […] Men and women in the nation’s past built and rebuilt a violent nation” (p. 3 en 4).

 

Gac steekt in de inleiding meteen stevig van wal door zich af te vragen wie er nu eigenlijk verantwoordelijk is voor, zoals hij het noemt, “murderous government policy” (p. 8), en of het gelegitimeerd is geweld te gebruiken. Dat soort vragen, zo stelt Gac, zijn al ouder en gaan in de kern om de vraag wat het karakter is van een liberale samenleving en de rol van geweld daarin. Diversiteit in zo’n samenleving wordt dan gegenereerd door individuele expressie en daarom moeten individuele vrijheden gewaarborgd worden. Individuen zijn dan verantwoordelijk voor zelfbeheersing en tolerantie, maar critici stellen dat er meer is dan het individu en dat tolerantie niet hetzelfde is als gelijkheid. Individuen en gemeenschappen die uitgesloten zijn van volwaardig burgerschap, worden vaak als zeer gewelddadig of wreed gezien. En, zo stelt Gac: “Such classification, in turn, justifies a violent discpline of them” (p. 12). In dat opzicht bindt Liberal capitalism de VS aan transnationale golven van geweld, zo stelt hij. Geweld dat verschillen tussen groepen in een liberale samenleving stimuleert is een mondiaal fenomeen, en daar is de VS niet anders in. Het heeft volgens Gac te maken met ideeën over Whiteness en racial capitalism, die volgens hem – het lijkt me op zijn minst een wat al te boude stelling – een algemeen fenomeen zijn.

 

Oorsprong in de Amerikaanse Revolutie

Toch zijn er andere aspecten van het Amerikaanse geweld die specifiek Amerikaans zijn: “An engagement with the so-called frontier, toxic masculinity, rampant individualism, gun culture, and a national mythology of ‘regenaration through violence’”. Het is volgens Gac ook sterk raciaal georiënteerd. Daarom definieert hij American violence als “a political formation of violent activity” (p. 13). Volgens Gac is het politiek, omdat dit Amerikaanse geweld één op één opkomt met kolonisatie en slavernij, een artefact van de Amerikaanse Revolutie, zogezegd. Volgens de auteur is dat een essentieel moment in de geschiedenis van gewelddadig zelfbeschikkingsrecht. In zijn woorden: “Here, the hostile differences of liberal society meet the aggressive, anti-state acts advanced by colonials. What we learn is that ‘self-determination’ and ‘self-defense’, two of the most widely shared justifications for violence against the British, disguised the racial content embedded in their usage”.

 

Geweld draait daarbij niet alleen om wapengebruik, maar ook om uitbuiting. De Amerikaanse rebellen gebruikten geweld als “a foundational tool in their effort to undermine British authority in the North American colonies” (p. 23). Gac laat mooi zien dat die Amerikaanse revolutie onderdeel was van een veel groter, mondiaal toneel van revoluties. Hierbij werd steeds een belangrijke vraag gesteld: wat is de maatschappelijke grens van het gebruik van geweld? Die was nogal fluïde, laat Gac zien. George Washington introduceerde bijvoorbeeld een systeem van geweld in zijn leger dat tegen de Britten vocht, waarbij lijfstraffen eerder regel dan uitzondering waren.

 

Daarin was hij overigens bepaald niet uniek: de Europese legers, waarop Washington dat van hem modelleerde, waren even gewelddadig, zeker ook tegen de lokale bevolking. Een militair ethos moet aangeleerd worden en daarom vertrouwde Washington zijn milities niet altijd: “These temporary units of citizen-soldiers were often regulated under provincial control rather than that of Washington. As a result, they seemed insufficiently disciplined to the general” (p. 47). Het leven in Washingtons Continental Army was zwaar en werd getekend door vijandelijke verschillen in klasse, ras, en gender, iets wat volgens Gac “would come to permeate the social fabric of the United States well beyond the battlefield” (p. 50). Washington probeerde de belangrijke rol die vrouwen in het Continental Army speelden – niet zozeer in gevechtseenheden maar zeker wat betreft de logistiek – angstvallig te verbergen: dat zijn mannen emotioneel en fysiek sterk op vrouwen leunden, moest vooral niet benadrukt worden (p. 52).

 

Amerikaanse Burgeroorlog

Gac trekt mooie en overtuigend lange lijnen door de geschiedenis van de Verenigde Staten. Veel van de erfenis van de Amerikaanse Revolutie speelde een belangrijke rol in de eeuw daarna, sterker nog: werkt tot op heden door: “Federal soldiers – as regulars – are deployed against those framed as external threats, including against the nineteenth-century North American Natives […] Army regulars often helped combat domestic disturbance in slave rebellions and labor strikes. Moreover, political partisanship in the United States performs a central role in the use of government force” (p. 87).

 

Gac besteedt vanzelfsprekend veel aandacht aan de Amerikaanse Burgeroorlog, nog altijd de bloedigste oorlog uit de geschiedenis van de Verenigde Staten. Al vóór het uitbreken daarvan waren er uitgebreide debatten gevoerd over de vraag of de federale regering geweld mocht gebruiken tegen de staten die zich af wilden scheiden. Gac merkt fijntjes op dat die discussies over de oorsprong en de wettelijkheid van gewelddadige actie vaak nauwelijks iets betekenden voor de bijna 750,000 doden die tussen 1861 en 1865 vielen. Wel was dit geweld op een nieuwe, industriële schaal: “Soldiers remembered comrades ‘all torn to pieces leaving nothing but their heads and their boots’”. Een korporaal van de Unie herinnerde zich: “One [rebel, ML] had been cut in two at the bowels and nothing held the carcass together but the spine” (beide citaten op p. 156). Het was een angstige voorbode van de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog.

 

Tegelijkertijd verdienden veel mensen een goede boterham aan dit geweld en de levendige wapenhandel, zo merkt Gac terecht en met veel oog voor detail op, én leidden de technologische veranderingen zoals de spoorwegen tot meer uitbuiting. Hij concludeert: “The railroad industry required vast amounts of capital, labor, land, natural resources and national military support. This proved to be a toxic accelerant for labor exploitation, the production of race, and the process of colonization” (p. 192).

 

Meer wapens dan mensen

Volgens Gac is er geen betere demonstratie van de complexiteit van geweld en economie na afloop van de Burgeroorlog dan de productie en verkoop van Amerikaanse militaire goederen. Van een miljoen man kromp het Amerikaanse leger tot nog geen 80,000 man: “This brought on a drastic unloading of war equipment by national and state governments […] The Civil War not only educated hundreds of thousands of Americans in the use of industrial-era firearms, it flooded the domestic gun market and made the United States one of the most armed societies in the world” (p. 200). Gac zegt het niet met zoveel woorden, maar in feite werd daarmee een trend in gang gezet die nog steeds doorgaat: er zijn inmiddels meer wapens in de Verenigde Staten dan mensen.

 

In het prachtige achtste hoofdstuk van Born in Blood laat Gac zien hoe de cultuur van geweld uitwerkte op de zwarte bevolking van de Verenigde Staten. Het staat bol van de gruwelijke beschrijvingen van lynchpartijen. Gac laat ook mooi zien dat – in tegenstelling tot wat in de historiografie nog wel eens wordt gesteld – dit niet slechts gebeurde in de zuidelijke staten: het was een nationaal fenomeen, “there existed an anti-Black ‘punitive continuity’ in North America” (p. 256).

 

Gac concludeert weinig verrassend dat er inderdaad een traditie van Amerikaans geweld is. Dat is weinig nieuws, maar de auteur geeft er wel een hele andere invulling aan: “It is a process-oriented, ideological tradition centered on slavery and colonization, Whiteness, and hostile difference” (p. 267). Born in Blood is verplichte kost voor wie meer wil begrijpen van de geschiedenis van geweld in de Verenigde Staten en hoe deze tot op de dag van vandaag doorwerkt.

Foto: Flickr.com / Craig Fildes

Martijn Lak is lecturer aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en tevens verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.