ATLANTISCH PERSPECTIEF
20 jaar na de Baltische toetreding tot de NAVO
Estland, Letland en Litouwen: trouwe, maar argwanende bondgenoten aan een nieuwe frontlijn.
Jeroen Bult
Op 29 maart 2004 ging een vurige wens in vervulling: na meer dan tien jaar van subtiel diplomatiek massage-werk achter de schermen en soms nauwelijks verholen ongeduld traden de Baltische landen Estland, Letland en Litouwen toe tot de NAVO. Hun streven om voor eens en altijd uit de verstikkende invloedssfeer van grote buur en voormalig bezetter Rusland te ontsnappen leek beloond. Dat werd op 24 februari 2022, de dag dat Rusland Oekraïne binnenviel, nog eens onderstreept. ‘Zonder NAVO-lidmaatschap was dit ook ons lot geweest,’ klinkt het vaak in de Baltische landen.
De kleine, kwetsbare republieken hebben zich doen kennen als toegewijde bondgenoten die hun schroom om de westelijke partners bij de ‘Russische les’ te houden steeds meer hebben laten varen. Hierin klinkt tevens een chronische, door de tragische moderne geschiedenis ingegeven twijfel door. Zijn diezelfde partners ooit bereid om hun diep ingesleten gewoonte om Moskou te apaiseren voorgoed af te leren?
De lange aanloop
Verwijzingen naar twee decennia lidmaatschap van de NAVO zijn momenteel overal te zien in Vilnius, de hoofdstad van Litouwen. Aan de Televizijos bokštas, de tv-toren in het westen van de stad, hing bijvoorbeeld lange tijd een gigantische NAVO-vlag. Dat was meer dan zomaar een trots en feestelijk gebaar op een beladen plek. Dertien Litouwers, die de toren probeerden te beschermen na een militaire interventie op last van de Sovjetautoriteiten in januari 1991, werden doodgeschoten door een speciale KGB-eenheid of vermorzeld door tanks. Onderzoekers zijn het nog altijd oneens over de vraag of Sovjetleider Mikhail Gorbatsjov afwist van deze bloedige ingreep. Zelf heeft hij dit altijd ontkend, maar feit is dat hij de nationale krachten die zijn Perestrojka en Glasnost in de tweede helft van de jaren tachtig had losgemaakt niet langer onder controle had. Litouwen had zich, evenals Letland en Estland, nooit neergelegd bij de repressieve bezetting door de Sovjet-Unie in 1940, die, na het verdrijven van nazi-Duitsland door het Rode Leger, in 1944 werd hervat.
De krachten der reactionaire duisternis die het imperium willen redden of uitbreiden, krijgen in Rusland steeds weer de overhand.
Hier is tevens iets anders van belang. De Sausio įvykiai, ‘de gebeurtenissen van januari’, zoals de tragische verwikkelingen van 1991 met een eufemisme worden genoemd in Litouwen, toonden voor de Baltische landen weer eens aan dat pogingen om in Rusland hervormingen van de grond te tillen uiteindelijk altijd stuklopen. De krachten der reactionaire duisternis die het imperium willen redden en/of uitbreiden, krijgen na een kortstondig semidemocratisch, op samenwerking met de buitenwereld gericht intermezzo steevast weer de overhand. De Esten, Letten en Litouwers zagen Gorbatsjovs grote rivaal Boris Jeltsin, president van de Sovjetrepubliek Rusland en na het ineenstorten van de Sovjet-Unie in december 1991 van de Russische Federatie, tijdens hun politiek-psychologische strijd met het Kremlin over het herstel van hun nationale onafhankelijkheid als een nuttige bondgenoot. Maar toen in augustus 1991 dat herstel eenmaal een feit was, zou de noodzaak zich in te dekken tegen toekomstig Russisch revanchisme stilaan de leidraad van het buitenland- en defensiebeleid van de Baltische landen worden.[1]
Ongewapende Litouwse burger voor een Sovjettank tijdens de Sausio įvykiai, januari 1991 (Foto: Wikimedia Commons)
De NAVO-deur openen
De NAVO kwam – onvermijdelijk – in zicht als de ultieme veiligheidsgarantie. Maar zelfs in Tallinn, Riga en Vilnius was men realistisch genoeg om te beseffen dat toetreding de komende jaren niet aan de orde zou zijn.[2] De strijdkrachten moesten nog helemaal worden opgebouwd en van wapens worden voorzien, terwijl de aftocht van het voormalige Rode Leger pas in 1993 (Litouwen) en 1994 (Estland en Letland) voltooid zou zijn. De NAVO zelf gaf prioriteit aan een bestendige relatie met Jeltsins Rusland en wilde de bakens verzetten van puur territoriale verdediging naar crisisbeheersing. Dat wilde beslist niet zeggen dat zij de drie republieken links liet liggen. Deze ontvingen een uitnodiging voor deelname aan het Partnership for Peace-programma (januari 1994) en konden, in het verlengde daarvan, meedoen aan vredesoperaties en oefeningen, wat zeker zou bijdragen aan een verdere professionalisering van hun strijdkrachten.
De betrekkingen tussen de Baltische landen en Rusland verslechterden intussen in ijltempo. De laatste verweet Estland en Letland ‘discriminatie’ van de Russische minderheden (die strikte naturalisatieprocedures dienden te doorlopen) en het doen gelden van ‘territoriale claims’ vis-à-vis Rusland, waardoor het sluiten van grensverdragen erg lang op zich zou laten wachten. Een tweede versie van het Ests-Russische verdrag (februari 2014) is nog altijd niet geratificeerd door Moskou. Deze problematiek speelde een minder grote rol in het geval van Litouwen. Dat kreeg wel te maken met allerlei Russische eisen betreffende de doorgang van en naar hun exclave Kaliningrad. Merkbaar werd nu dat de meer conservatief-nationalistische wind die in Rusland was opgestoken president Jeltsin niet onberoerd liet. Bovendien begon het onverwerkte Sovjetverleden op te spelen. Estland, Letland en Litouwen wilden erkenning van het hun aangedane leed door Rusland, de rechtsopvolger van de Sovjet-Unie. Maar Rusland zou vasthouden aan de stalinistische mythe van ‘de vrijwillige toetreding van de Pribaltika tot de Sovjet-Unie in 1940’. Een verzinsel dat Jeltsins opvolger Vladimir Poetin nog veel nadrukkelijker zou uitdragen.
Rusland zou vasthouden aan de stalinistische mythe van ‘de vrijwillige toetreding van de Pribaltika tot de Sovjet-Unie.
Het mag dan ook geen verrassing heten dat de drie landen nog meer zouden aandringen op het openen van de NAVO-deur. De Amerikaanse ambassadeur bij de NAVO, Robert E. Hunter, gaf tijdens een vertrouwelijk Brussels overleg blijk van enig inlevingsvermogen: “We moeten [de Baltische landen] helpen bij het scheppen van een gevoel van veiligheid. Zoiets als Noorwegen, dat geen NAVO-troepen op zijn grondgebied heeft. Ten eerste hebben ze [dringend] behoefte aan psychologische veiligheid, het deelnemen aan het werk van de NAVO. Ten tweede hebben ze behoefte aan functionele veiligheid, het transformeren van de strijdkrachten en het afstemmen daarvan op de standaarden en het niveau van de NAVO”.[3] Maar Hunters superieuren in Washington maakten geen haast. De regering-Clinton was zeker geen tegenstander van NAVO-uitbreiding, maar wilde zich nog niet wagen aan een opname van ‘meer risicovolle’ landen. Estland, Letland en Litouwen waren nog niet klaar om de verantwoordelijkheden, zoals geformuleerd in het NAVO-Verdrag op zich te nemen, in de woorden van defensieminister William Perry.[4]
Zodoende stond dus al van tevoren vast wat de uitkomst van NAVO-top van Madrid van juli 1997 zou zijn: alleen Polen, Tsjechië en Hongarije zouden (in 1999) worden toegelaten. Het in januari 1998 ondertekende U.S.–Baltic Charter gold als ‘troostprijs’. Dat beeld was niet helemaal terecht. Harde veiligheidsgaranties gaf het document inderdaad niet, maar het committeerde de Verenigde Staten in politiek-moreel opzicht wel aan het waarborgen van de onafhankelijkheid van de Baltische republieken en het stelde expliciet dat ‘niet-NAVO-landen geen veto over NAVO-besluiten hebben’. Mogelijk belangrijker was dat de Amerikanen op dat moment al wapens en munitie leverden en de Esten, Letten en Litouwers toegang tot allerlei opleidingsinstellingen (West Point, Coast Guard Academy, academies voor marine en luchtmacht) en -trajecten boden.[5]
Toetredingsceremonie van Estland, Letland, Litouwen, Bulgarije, Roemenië, Slowakije en Slovenië tot de NAVO, Washington, 29 maart 2004 (Foto: NATO North Atlantic Treaty Organization)
Een soort politieorganisatie
De frase ‘niet-NAVO-landen’ kon slechts op één land betrekking hebben: Rusland. Paradoxaal genoeg zou de vrees dat de onder Vladimir Poetin weer opkrabbelende grootmacht in het oosten wel degelijk een verkapt vetorecht zou hebben en de westelijke spelers binnen de NAVO de oren te veel zouden laten hangen naar de wensen van Moskou alleen maar toenemen in Estland, Letland en Litouwen naarmate hun lidmaatschap tot de NAVO een steeds serieuze optie werd. De regering-Bush wilde na de terroristische aanslagen van 9/11 vaart zetten achter de verbreding van het bondgenootschap. Het onderliggende idee was dat een tweede uitbreidingsronde zou leiden tot een stevigere verankering van de democratie in Midden- en Oost-Europa, zodat men zich op meer urgente zaken als de instabiliteit in de islamitische wereld en de strijd tegen het terrorisme kon richten. Ook zou de hechte relatie tussen de Baltische landen en de strategisch gelegen Kaukasus-republieken, die een rol in The War on Terror konden vervullen, nuttig kunnen zijn. Diaspora-organisaties zoals de Joint Baltic American National Committee, die hier kansen roken, zaten in de tussentijd ook niet bepaald stil op Capitol Hill.
Een tweede NAVO-uitbreidingsronde zou leiden tot stevigere verankering van de democratie in Midden- en Oost-Europa, zodat men zich kon richten op de islamitische wereld en de strijd tegen het terrorisme.
Estland, Letland en Litouwen traden op 29 maart 2004 dan eindelijk toe tot de NAVO. Maar zoals een Ests dagblad het in een terugblik formuleerde: “[We] werden lid van de NAVO, waarvan de belangen, toentertijd, lang niet altijd samenvielen met die van Estland. De alliantie raakte gedesoriënteerd door het Amerikaanse trauma van 2001. De NAVO vormde zich, in de zoektocht naar een identiteit die steeds verder af kwam te staan van de collectieve defensie, plotseling om tot een soort politieorganisatie […]. Het partnerschap met Rusland, dat opbloeide op het moment van onze toetreding, stemde evenmin overeen met de Estse belangen”.[6] Een terugkeer naar de traditionele verdedigende taken en een onvoorwaardelijke toewijding aan artikel 5 van het NAVO-verdrag zouden bovenaan de Baltische NAVO-agenda blijven prijken. Dat neemt niet weg dat de drie landen zich zouden profileren als loyale bondgenoten en bijvoorbeeld, zonder mitsen en maren, zouden deelnemen aan de missies in Afghanistan. Estland ontdekte zowaar een eigen niche. Het maakte van de nood een deugd door zich na een reeks Russische DDoS-aanvallen in voorjaar 2007, volgend op de verplaatsing van een Sovjet-standbeeld in Tallinn, op te werpen als expert op het gebied van cyber warfare. Met als uitkomst dat een jaar later het NATO Cooperative Cyber Defence Centre of Excellence (CCDCOE) de deuren opende in de Estse hoofdstad.
Oud-president van Litouwen Dalia Grybauskaitė ontvangt de Manfred Wörner-medaille van secretaris-generaal van de NAVO Jens Stoltenberg voor haar bijdrage aan vrede en stabiliteit in Europa, juni 2023 (Foto: NATO North Atlantic Treaty Organization).
Terug naar collectieve defensie
Ruslands veldtocht tegen Georgië in augustus 2008 bracht grote verbolgenheid teweeg in de Baltische landen. Die riepen de NAVO op haar defensieplanning aan te passen, maar uitten voor het eerst ook echt openlijk kritiek op de bondgenoten. Zo klaagde de Estse president Toomas Hendrik Ilves dat de West-Europese landen, door tijdens de NAVO-bijeenkomst in Boekarest, vier maanden eerder, een nadere concretisering van de status van Georgië en Oekraïne als toekomstige NAVO-leden te blokkeren, ‘Rusland het groene licht hadden gegeven om door te zetten’.[7] Van de door de regering-Obama bepleite ‘reset’ in de relatie met Moskou waren Estland, Letland en Litouwen niet bepaald gecharmeerd, niet op de laatste plaats omdat Rusland intimiderende militaire oefeningen in de regio hield (Západ) en al dan niet van kernkoppen voorziene Iskander-raketsystemen ging stationeren in Kaliningrad. Zij begonnen, samen met Polen, een lobby om de collectieve verdediging op te schalen. En niet zonder succes: in haar aanbevelingen (mei 2010) voor een nieuw strategisch concept legde de door de NAVO ingestelde Albright-werkgroep meer het accent op collectieve defensie. Bronnen menen dat het vooral de Litouwse president Dalia Grybauskaitė is geweest die de Amerikanen onder druk heeft gezet door het ontbreken van een helder verdedigingsplan voor de noordoostflank publiekelijk aan de kaak te stellen.[8]
Van de door de regering-Obama bepleite ‘reset’ in de relatie met Moskou waren Estland, Letland en Litouwen niet bepaald gecharmeerd.
Dat onderwerp zou enkel aan urgentie winnen na de Russische inname van de Krim in februari/maart 2014 en het begin van Vladimir Poetins gewelddadige gestook in Oost-Oekraïne. Voor Estland, Letland en Litouwen was het overduidelijk dat nu de volgende stap diende te worden gezet: van het delibereren over plannen en concepten naar het verschepen van manschappen en materieel. Het voor sommige westelijke bondgenoten heilige gebod dat Moskou vooral niet het gevoel mocht krijgen dat de NAVO een bedreiging vormde en die zich zodoende niet aan de opbouw van een conventionele macht aan de Russische westgrenzen mocht bezondigen, was volgens hen een anachronisme geworden.[9] Dat de NAVO in juli 2016 besloot om ‘robuuste’ en multinationale bataljons richting Estland, Letland en Litouwen (en Polen) te sturen, werd daar te lande verwelkomd. Maar critici, onder wie Grybauskaitė, vonden het te mager. De NAVO-troepen moesten er volgens hem permanent worden gelegerd en niet op basis van een formule van ‘oefenen en rouleren’. Verder behoefden de luchtverdediging en de kwestie van de Suwałki-corridor, het Pools-Litouwse grensgebied dat ligt ingeklemd tussen Kaliningrad en Belarus en dat Rusland in theorie kan afgrendelen, meer aandacht.[10]
Het grote Baltische gelijk?
Ruslands grootschalige en moordzuchtige invasie van Oekraïne op 24 februari 2022 deed zelfs ervaringsdeskundigen Estland, Letland en Litouwen versteld staan. Tijd om zich te wentelen in belerendheid – “We hadden gelijk in 2008, we hadden gelijk in 2014 en we hebben opnieuw gelijk gekregen”, aldus de Letse minister van Defensie Pabriks – hadden zij niet. Hun verdediging moest, met hulp van de partners, worden geoptimaliseerd. De cruciale NAVO-top van Madrid (juni 2022) gaf een eerste aanzet daartoe: de alliantie besloot de reeds gestationeerde eenheden op te waarderen tot brigades, het totale aantal parate troepen op te voeren tot driehonderdduizend (en deze te koppelen aan specifieke, te verdedigen sectoren) en ter plekke meer materieel en voorraden aan te houden. De Baltische ‘doelgroep’ reageerde afwachtend positief en was tegelijkertijd ronduit opgetogen over de naderende NAVO-toetreding van Finland en Zweden. De Oostzee zou een ‘NAVO-binnenzee’ worden en het vraagstuk van de Suwałki-corridor kwam, met Zweden als uitwijkmogelijkheid voor een eventuele militaire ontzetting van de Baltische landen, in een nieuw strategisch daglicht te staan.
Echter, de Russische dreiging mag dan inmiddels weer het Leitmotiv van de NAVO zijn geworden – in die zin vallen de Estse belangen tegenwoordig wel samen met die van de rest van de alliantie – de onzekerheid en de argwaan blijven knagen in Noordoost-Europa. Niet alleen vanwege het vooruitzicht van een mogelijke terugkeer van Donald Trump in het Witte Huis (in media en academia in Estland, Letland en Litouwen kan men al een, aarzelend, debat over het inzetten op een sterkere Europese defensie waarnemen) en ook niet alleen vanwege de bureaucratische obstakels die volgens de Esten, Letten en Litouwers, razendsnel handelen door de NAVO tijdens een crisissituatie in de weg kunnen staan.[11] Meer in het algemeen zal het gevoel dat het Westen hun kleine landen eerst, in de jaren veertig, niet voor het desastreuze Sovjet-juk heeft willen behoeden en het vervolgens, na 1991, veel te lang heeft vastgehouden aan de misvatting van een allesbezwerende dialoog met Moskou zich, de Wende van 2022 ten spijt, niet eenvoudig laten uitbannen. Zal het Westen, zo valt in de wandelgangen in Tallinn, Riga en Vilnius te horen, die fouten nu ook maken met betrekking tot Oekraïne?
Header foto: Shutterstock / Michele Ursi.
Eindnoten
[1] Kristina Hansen, ‘Estland, Rußland und die NATO. Politische Beziehungen nach dem Zerfall der Sowjetunion’, in: Florian Anton & Leonid Luks (Hg.), Deutschland, Rußland und das Baltikum. Beiträge zu einer Geschichte wechselvoller Beziehungen, Schriften des Zentralinstituts für Mittel- und Osteuropastudien (Band 7), Köln/Weimar/Wien: Böhlau Verlag, 2005, pp. 301 & 304.
[2] ‘Lennart Meri: NATO pole ALMAVÜ’, in: Postimees, 14 november 1991, p. 1.
[3] Embassy of the Republic of Estonia/Eesti Vabariigi suursaatkond, faxbericht 29 november 1993 (Clyde Küll aan president Meri), p. 3 [Eesti Välisministeeriumi arhiiv, dossiermap ‘Välisministeerium. Eesti suursaatkonna Brüsselis. Memod (01. okt. 1993 a.-[31.] dets. 1993 a.)’].
[4] ‘Perry Says Baltics to Wait’, in: The Washington Post, 28 september 1996, p. A21.
[5] Eesti Välisministeerium, ‘Eesti ja Ameerika Ühendriikide kahepoolsetest suhetest’, Taustainfo (Nr. 2-TI), 21 januari 2000, p. 3 [Eesti Välisministeeriumi arhiiv, doos ‘Pressiteated 1997-1999’].
[6] ‘Eesti tee NATOsse sobitumisest NATO muutmiseni’, in: Postimees Nädal, Arvamus kultuur-bijlage, 30 maart 2024, p. 2.
[7] ‘“Die Nato darf sich nicht erschüttern lassen”’, in: Frankfurter Allgemeine Zeitung, 13 augustus 2008, p. 4. Helaas kwam er korte tijd later in Estland een spionageschandaal aan het licht. Herman Simm, een hoge ambtenaar van het ministerie van Defensie, bleek van 1995 tot 2008 allerlei gevoelige informatie, waaronder NAVO-geheimen, te hebben doorgesluisd naar Rusland.
[8] Tomas Janeliūnas, D. Grybauskaitės doktrina: Lietuvos užsienio politikos kaita 2009-2019 m., Vilnius: Eugrimas/Vilniaus universitetas, 2019, pp. 134-137.
[9] Zie verder: Jeroen Bult, ‘“Het doet steeds meer denken aan 1940.” Estland en de Oekraïne-crisis’, in: Atlantisch Perspectief, nr. 5 (jg. 38), 2014, pp. 26-31.
[10] Interview met president Grybauskaitė, Vilnius, 19 april 2017.
[11] Kristi Raik & Marek Tamm, ‘Euroopa Liit ei saa tegutseda kui taimetoitlane lihasööjate maailmas’, in: Eesti Päevaleht, 30 januari 2024, pp. 2-3; ‘(20 metų NATO) Permainų vėjas’, in: IQ, nr. 4 (169), april 2024, p. 20.
Jeroen Bult is historicus en publicist. Hij is gespecialiseerd in Estland, Letland en Litouwen.